Zuivel inname en de kans op prostaatkanker: nieuwe inzichten

Auteur: Prof. dr. Dirkjan van Schaardenburg, reumatoloog

Achtergrond

Prostaatkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij mannen in Nederland en wereldwijd. De toename hiervan en regionale verschillen in voorkomen en sterfte doen vermoeden dat omgevingsfactoren hierbij een belangrijke rol spelen. Eerder onderzoek naar de rol van voeding heeft opgeleverd dat de inname van zuivel het risico op prostaatkanker enigszins verhoogt, waarbij het de vraag bleef of het de zuivel op zich was of het calcium (kalk) in de melk.

Deze onzekerheid was een reden om de blik hierop te richten in de Adventist Health Study-2 (AHS-2) in Amerika (zie de algemene blog over deze grote studie: Bewijs van de zevendedagsadventisten). Het voordeel van deze onderzoekspopulatie is dat zij een grote variatie bevat van zuivel inname: van helemaal niet tot vegetariërs die 200 gram melk per dag drinken, dat is de helft van wat de gemiddelde Amerikaan neemt. Ook was er een goed beeld van de inname van kalk uit andere voedingsbronnen.

Methode

Van 96.000 mannen uit de AHS-2 was in de periode 2002-2007 nauwkeurig genoteerd wat zij gewend waren te eten. Daarvan leefden er 28.737 in een gebied dat gekoppeld was aan de landelijke kanker registratie. Tijdens de studie werd gekeken welke mannen een nieuwe diagnose prostaatkanker kregen in dit register. Tevens werden gegevens verzameld over onder andere ras, opleiding, roken, alcohol, gewicht, diabetes, lichamelijke activiteit en familiaire belasting met prostaatkanker.

Om de rol van zuivel en kalk te bepalen, werd de inname daarvan verdeeld in vijf gelijke groepen of quintielen van hoog naar laag. Vervolgens werd de gemiddelde inname per quintiel berekend en werd het risico op prostaatkanker vergeleken tussen het gemiddelde van het hoogste (inname zuivel: 430g/dag) ten opzichte van het gemiddelde van het laagste quintiel (inname zuivel: 20g/dag). De vergelijkende statistiek werd gedaan met Cox regressie.

Wat is Cox regressie?

Een overlevingscurve laat zien hoeveel mensen er overblijven van het aantal bij het begin, dat gesteld wordt op 100%. De tijd is de X-as van de grafiek en de overleving de Y-as. Voor de twee groepen ontstaat dan een meestal kromme lijn. Om de kans te berekenen dat die twee lijnen van elkaar verschillen, houdt de Cox regressie rekening met de wisselende duur van het volgen van elke deelnemer, en met het wisselende tijdstip waarop eventueel prostaatkanker wordt vastgesteld. Tevens wordt rekening gehouden met andere mogelijke oorzakelijke factoren zoals leeftijd, roken etc. De hier getoonde plaatjes geven juist het omgekeerde van de overleving zonder kanker, namelijk het optreden van kanker: hoe meer, hoe hoger de waarde op de Y-as.

Resultaten

Tijdens de gemiddelde vervolgperiode van 8 jaar traden 1254 nieuwe gevallen van prostaatkanker op, waarvan 190 lokaal uitgebreid of gemetastaseerd (uitgezaaid). De mensen met een hoge zuivelinname hadden niet geheel onverwacht een hoger lichaamsgewicht, een grotere inname van verzadigd vet en een lagere vezelinname.

De belangrijkste resultaten waren dat mensen met een hoge zuivelinname ongeveer een kwart meer risico hadden op prostaatkanker, ook als rekening gehouden werd met verschillen in ras, opleiding, roken, alcohol, gewicht en de andere eerder genoemde factoren. Daarentegen werd er geen relatie gevonden tussen kalkinname en prostaatkanker.

Opmerkelijk was dat het verband tussen zuivel en kanker niet lineair was, maar dat er een sterke stijging te zien was van het risico van zeer laag bij veganisten, die helemaal geen zuivel gebruiken, tot mensen die weinig zuivel gebruiken. Bij hogere innames vlakt de curve af, zie figuur 1. Het maakt daarbij niet uit of de analyse gebeurde met of zonder de veganisten erbij.

 

Figuur 1. Het verband tussen zuivelinname en risico op nieuwe prostaatkanker in de Cox regressie met correctie voor alle bekende mogelijk verstorende variabelen. Het risico voor het gemiddelde van het laagste quintiel is hierbij op 1 gesteld. Het grijze vlak geeft het gebied aan waarbinnen de werkelijke waarde met 95% waarschijnlijkheid gelegen is. 

De gevonden associaties bleven aanwezig bij het vergelijken van lokale en doorgegroeide of -uitgezaaide kanker, bij wel of niet agressieve kanker volgens het biopt en bij vergelijking tussen verschillende rassen. Alleen waren voor deze vergelijkingen de aantallen niet groot genoeg, om met zekerheid die conclusie te trekken.

Vervolgens werd gekeken naar het effect van verschillende soorten zuivel. In figuur 2 is te zien dat het verhoogde risico vooral samenhangt met melkinname, en minder met kaas of yoghurt. In het geval van de laatste twee is het verband namelijk minder sterk, en is de betrouwbaarheid van die conclusie ook minder groot dan de algemeen aanvaarde ondergrens: het stippellijntje van het betrouwbaarheidsinterval passeert de waarde van 1=geen verschil.

Figuur 2. Het risico op prostaatkanker bij hoge versus lage inname van de betreffende soort zuivel, gecorrigeerd voor de overige kenmerken van de deelnemers. HR = 1.27 betekent bijvoorbeeld een 27% verhoogd risico.

Conclusie

De auteurs concluderen dat hoge (430 g/dag) versus lage (20 g/dag) zuivelinname leidt tot een 25% verhoogd risico op prostaatkanker, en hoge inname versus helemaal geen zuivel zelfs tot een 60% hoger risico. De toename van het risico zit dus vooral in het gebied van lage inname, en hangt vooral samen met melkgebruik (zowel vol als  halfvol ), en minder met kaas en yoghurt. Er is  geen verband gevonden tussen kalkinname en prostaakanker. Ook sojaconsumptie had geen invloed.

Eerder werd al een vergelijkbare niet-lineaire relatie gevonden tussen melkinname en borstkanker bij de vrouwelijke deelnemers aan AHS-2. Anderzijds werd in AHS-2 een beschermend effect van zuivelconsumptie  op darmkanker gevonden. Dit roept de vraag op of geslachtshormonen als oestrogeen dit effect teweegbrengen bij hormoongevoelige kankersoorten. De meeste studies nemen echter aan dat het oestrogeen gehalte van melk hiervoor te laag is.

Wat moeten we hiermee?

Deze studie is veruit de grootste op dit gebied, en bestrijkt de hele range van geen zuivel tot hoge zuivelinname. Het is ook een prospectief onderzoek, waarin de expositie nauwkeurig gemeten werd vooraf aan het vaststellen van de ziekte prostaatkanker. Daarom kunnen we aannemen dat zuivel, vooral melk, een risicofactor is voor de meest voorkomende kanker bij mannen, en wel de enige voedingsfactor die nu vaststaat. Voeg daarbij het gegeven dat een leefstijlinterventie met een vrijwel plantaardig voedingspatroon de telomeerlengte en telomerase activiteit van mensen met beginnende prostaatkanker verbetert (korte telomeren associëren met verhoogde sterfte), dan pleit dit voor drastische beperking van zuivelgebruik bij mannen met verhoogd risico op prostaatkanker, en dat zijn eigenlijk alle mannen boven de 50.

Wat willen we nog weten?

Vragen die nu nog open staan zijn bijvoorbeeld:

  • Hoe komt het dat een kleine hoeveelheid zuivel het risico sterk verhoogt ten opzichte van geen zuivel?
  • Welk bestanddeel (bestanddelen) van melk bepaalt het risico, ook in vergelijking tot kaas en yoghurt? Aangezien dit gefermenteerde producten zijn, speelt microbioom mogelijk een rol?

Bronnen

Orlich MJ, Mashchak AD, Jaceldo-Siegl K, Utt JT, Knutsen SF, Sveen LE, Fraser GE. Dairy foods, calcium intakes, and risk of incident prostate cancer in Adventist Health Study-2. Am J Clin Nutr. 2022; 116: 314-324

Ornish D, Lin J, Chan JM, Epel E, Kemp C, Weidner G, Marlin R, Frenda SJ, Magbanua MJM, Daubenmier J, Estay I, Hills NK, Chainani-Wu N, Carroll PR, Blackburn EH. Effect of comprehensive lifestyle changes on telomerase activity and telomere length in men with biopsy-proven low-risk prostate cancer: 5-year follow-up of a descriptive pilot study. Lancet Oncol 2013; 14: 1112-1120